Knarsend en piepend ging de deur van het huisje open. Stof dwarrelde van de deurrand naar beneden. De man stak zijn hoofd om de deur en duwde die verder open, waarna hij de kamer instapte. Binnen zag alles er in het gedempte middaglicht onaangeroerd uit.
Hij opende de gordijnen en de ramen en keek om zich heen. Stof op de meubels en de vloer. Een restje afwas in het droogrek op het aanrecht. Hij hing een schilderijtje recht en glimlachte. Een liedje neuriënd pakte hij zijn tas uit en vulde de kastjes boven het aanrecht en de koelkast. Toen zette hij water op en ruimde tijdens het koffiezetten de ruimte op.
Met een kop dampende koffie zette hij zich aan tafel, stopte een pijp en keek door het raam uit over de heide en het bos in de verte. Hij dacht aan het kasteel dat net gebouwd was. Het was een lastige klus geweest. Door omstandigheden moest de klus opeens sneller geklaard worden dan gepland en dat had zijn tol geëist.
Een kasteel voor negen personen. Het was een fantastisch plan en subliem uitgevoerd. Maar waar gehakt wordt vallen spaanders en één van de kasteelheren was voortijdig vertrokken naar zijn eigen kasteel. Deze leefde nu op gespannen voet met de overgebleven acht en had er zelfs een aantal van zijn domeinen verbannen. Een voorheen uitstekende relatie en bondgenootschap verbroken.
Koortsachtig was er gewerkt en door de plotselinge haast kwam het er anders uit te zien dan gepland. Een aantal bijgebouwen en torens werden niet gerealiseerd. Dat neemt niet weg, dat het een prachtig kasteel werd met alle mogelijkheden om een bloeiend handels- en cultuurcentrum te worden.
Maar tijdens het openingsfeest sloeg de melancholie toe. Hij liep door de zalen en bekeek de drukte en het gedoe. Mensen liepen langs hem heen en staken hun duim op of riepen: "Kun je daar en daar wat drank brengen? Ze staan droog" of: "Hé DG, je zou toch een liedje zingen, wanneer doe je dat?" Lopend door de zalen voelden deze vreemd aan, alsof hij een indringer was en hij besloot zijn eigen vertrekken op te zoeken. Maar hoe hij ook zocht, hij kon ze nergens vinden en hij kwam tot de conclusie, dat ze gewoonweg niet bestonden. En dat terwijl hij toch bij de planning aanwezig was geweest. Hij klampte wat andere heren aan, maar die hadden het druk en terecht, maar de man drong aan en kreeg te horen, dat het een en ander niet mogelijk was. Hij verdrong zijn mineurstemming, begaf zich naar de feestzaal, waar hij beloofd had ceremoniemeester te zijn en daar verbeterde gedurende de nacht zijn humeur. Ja, het was een mooi kasteel. Iets om trots op te zijn.
Maar de volgende dag was de vervreemding er weer.In de hal hing een werkschema met roosters. Mensen liepen af en aan en riepen hem in het voorbijgaan weer dingen toe. Als hij ze aanklampte, zeiden ze: "het komt wel goed" of: "komt later wel" en "Maak je niet druk, het gaat toch prima? Ik moet gaan. Druk druk druk". Terwijl hij de trappen opliep naar de raadszaal bekroop hem een somber gevoel.
De man klopte zijn pijp uit, schraapte de kop uit, stopte hem opnieuw en schonk zijn mok nog eens vol.
Verdomd die vrijheidsdrang. Verdomd dat weigeren je te schikken naar de groep, je te moeten comprommiteren aan mensen die niet zien of willen zien wat jij ziet. Een eed van trouw? 100% commitment? Liever sterven dan in naam van de vrijheid in ketenen.
De man liet zijn blik door de hut dwalen. Beschutting, warmte, voedsel, een bed en stoel en een tafel, boeken en schrijfmateriaal... niet veel, maar het was van hem. En gezelschap... ach, de stad was niet ver. Hij besloot het even een paar dagen aan te zien en in die tijd een paar lange wandelingen te maken en wat reparaties aan de hut uit te voeren.
Hij zette de radio aan die hij van toetssteen had meegekregen.